Ongelukkige Catullus, houd op dwaas te zijn,
en wat je verloren gegaan ziet, beschouw dat als verloren.
Vroeger straalde het zonlicht helder voor jou,
toen je steeds weer ging waarheen jouw meisje je leidde
geen enkele geliefde zozeer door mij bemind;
toen daar die minnespelen plaatsvonden
die jij wilde en die 't meisje ook graag wilde,
straalde echt het heldere zonlicht voor jou.
Nu al wil ze die niet: jij moet ook niet willen zwakkeling,
en noch dat wat zij ontvlucht volgen, noch ongelukkig leven,
maar volhard met vastbesloten geest, houdt het vol.
Vaarwel meisje. Catullus houdt het al uit,
hij zal je niet opzoeken en tegen je zin in een aanzoek doen.
Maar jij zult treuren, wanneer niemand je zal vragen.
Rampzalige, ach jij, welk leven blijft voor jou?
Wie zal nu naar je gaan? Voor wie zal je mooi schijnen?
Wie zal je nu beminnen? Tot wie zal men zeggen dat jij behoort?
Wie zal je kussen? Wiens lippen zal je bijten?
Maar jij, Catullus, houd vastbesloten vol!